Ik hou van precieze woorden, die het centrum
van de dingen raken, en als ik ze vind
is het alsof de dingen uit de woorden kwamen.
Die woorden zijn zo hard als de objecten
die ze betekenen: steen, stam, ijzer, spiegelglas,
gebroken door de middaghitte.
Ik tracht ze in brand te steken als ik schrijf, alsof
het vuur vanuit de zin kwam, en om zich heen greep
op de vlakte van de bladzij, in verwoestende syllaben.
En dan werp ik op de woorden andere woorden,
water, stof, aarde, de droge zomerlucht, zodat de stem
niet zal verbranden in dit zwarte landschap.
Ik raap de resten op, de adjectieven, bijwoorden,
lidwoorden, voorzetsels, zodat alleen de woorden die dingen betekenen de plaats behouden die ze hadden.
Het hindert niet dat zinnen hun betekenis verliezen. Wat blijft, dat zijn de namen van de dingen, omdat ze uit hun namen komen en wij alle dingen zo op hun plaats zien.