die hardvochtige families
waarvan de norse mannen
dag en nacht wrochten
voor wat roestige kluiten,
terwijl hun wijven in de schaduw
achter gesloten deuren
bijgelovig of mensenschuw
nijdig en afgunstig
wrokkig over alles en iedereen
stookten en roddelden,
aan de lopende band
katholiek kinderen baarden
blond, ros maar vooral bars
die naar 't moet zijn
dezelfde gaven maar vooral gebreken
in 't bloed doorgeven,
koppig, wrokkig en eigenwijs,
geef ze maar een hamer
en ze gaan aan 't werk,
slaan en kloppen
op de dezelfde nagel of steen
blijven knagen aan datzelfde been,
die verborgen woede
een kracht ge-ent op oorlogen en vlas
valt nooit te stoppen,
wie waren die mensen ?
nu sturen ze mij een tijding
voor een afscheids doden maal
van een nonkel of tante
waarvan je met moeite
ooit één zinnig gesprek
van verre uit hun mond
hebt opgevangen,
tenzij toen ze opschepten
over de gouden kronen
bijeenvergaard op de mesthoop
van interne banale familievetes,
wat moet je met die groet
over de glanzende kist
waarin wie weet
binnen één of volgende generatie,
één van ons met al zijn
doodgezwegen duivels en demonen van :
't was toch nooit niet wel noch goed genoeg ...
er voor altijd
't zwijgen toe doet ?