Aan de straatkade blonk laat nog licht,
waar het meisje van mijn dromen woont.
het venster haar silhouet toont,
over haar schrijf ik dit gedicht
Ik zag haar bijwijlen lopen,
vanachter koud glas
de warmte van oktober in een jas
van beige-bruin, met knopen
Vaak het ik de gedachte naast haar te staan
En haar hand te mogen vasthouden
Dan op weg, om het samengaan
Zij mij dan onderweg zoende en we zouden
Dan zijn zoals een mannetjes- en vrouwtjes-zwaan,
van haar ik wil eindeloos houden.