dagelijks sterf ik in mijn lijf
en schreeuw de leugen die
me pijnt, er is geen hemel achter
de grote zon slechts een deken
die de nacht doet ontluiken
hoe mijn stem ook krijst in het schreeuwen
van haat en tucht blijf ik mens in het
slaafse beeld van silhouet en schaduw
en zelfs geridderd door het lot
tart de zekerheid mijn hoop en is mijn
hart het baken van nederigheid zonder
behoud van een vaste vorm,