Uit de manke jager14
Eerbied tenslotte
Het zou de kelen niet laven,
indien men niet voorzien was op
drinken zou de dorst blijven hoe
droog de kelen ook waren.
Meedogenloos, die dingen
zijn meedogenloos, zij komen
niet op een vraag, zij komen
als zij dat willen.
De warmte en de koude,
de tempeestende stormen
huilen hun vernietigende kracht.
De wolken. Gedonder.
En bliksem. De niets ont-
ziende dingen, die natuur werden
genoemd, deden wat zij wilden.
Eerbied voor deze dingen.
De lava stroomt nog altijd
hoe en waar hij wil, geleid door
stenen greppels De waterlopen
gaan langs hun oevers.
De vlucht vogels die toe-
kwam, het zou kouder gaan
worden. Gadeslaan. Het water-
zonnetje, het zou regenen.
De mens, hij wou dit alles
vatten, en zou het vermenselijken
om het te kunnen begrijpen. De
krachten werden aangeproken!
Hij kon een goede jacht
afsmeken, de jachtkracht gaf
hem de kracht om de prooi te
omsingelen en te doden.
Het voedsel was verzekerd,
de hulp van een grotere kracht
was niet te versmaden. Hij zou
krijgen wat hij wilde.
Eens zou hem alles toekomen, zo
was het op gang gebracht.