De piano het kanaal, de pianist de verteller, de muziek het verhaal.
De stratenmaker legt de stenen, en ik slijt ze af.
Met veel haast ben ik onderweg, onderweg naar mijn graf.
De kinderen lachen, naar de lucht, een bloem, en elkaar.
Ik doe niet mee, was het maar waar.
Alle planeten kijken, hoe het toch, met dat kleintje is gesteld.
Dat kleintje, met die mensjes, zo,n zeven miljard, bij elkaar opgeteld.
Een lekkere lap met paardevlees, en het verkeerde etiket.
Hoera voor de keuringsdienst van waren, ze hebben het rechtgezet.
Ik zit op een bank in het bos.
Als ik een kabouter was, ging ik lekker slapen, in dat zachte mos.
De dag loopt ten einde, daar, waar de avond begint.
Heel deze dag mocht ik dromen, dromen, als was ik een kind.