De doorn van haar roos
prikt haar slapende hand,
wit als sneeuw ligt ze
met glazen muiltjes
in de glazen kist.
Ze tikt als dood
de uren weg langs haar
bloedrode kapmantel,
het mandje rot weg in de
stilte van de eeuwigheid.
Geen fee weet raad,
tranen stromen langs
ontroostbare wangen,
de heks lacht om wat lijkt
een onuitwisbare dood.
Maar er is nog
die ene kus.