ben ik de appel aan de hoogste twijg
vergeten door plukkers of buitenbereik
niet langer doet het aanzicht van tortelduiven
pijn aan mijn lede ogen; het hart zwijgt
onderinvloed van de hardvochtige despoot
doch, ik bemin het leven, vermorzeld
tot aan de ondergang en de zoete dood
zie ik hoe morgenrood goud met ijzer verlengt
de ijdele hand van tijd niets om respijt geeft
hoe de zon mijn dromen verzengt
mijn zijn aan haar ondoorgrondelijke schoot kleeft