Es, muziek waarin de wind doornt van een nacht gespannen van hoop, zwaar van nooit gesproken woorden. van blauwe stenen en van dorst. Van welke vroeger verloren liefde strelen je vingers, je vingers, je duizend vingers de schaduw in de wind?
Jij rechtop staand daar, wachtend, vurig hart van de oude zomer, wie vertelt me wat jij verwacht van de grote ingekeerde stilte? Welke stem roep je, in de zomer,
die waterloze put, in de zwaarte van je zwijgen waarin zich ingraaft de grote dorst van je verlangen?
Geduldig, dan ongeduldig, verschrikkelijke macht, aanwezigheid, afwachting in het hart van de dagen.