Afgelegen lag ze, was stil
onder boom van oorsprong
zacht gebleven, uitgestrekt
antennes verzamelen woorden
om haar heen, van haar af, geven
fluide volgt water in bewegen
is het woord wat vuurtoren was
elders in verte, zwijgzaam zeker
zag ze woorden uitlachen, honen
van het tekort, niet goed genoeg
druppelen ze mistige nachten
beloven dat een hart zal lonen
en woorden knisperen zijde
achter een sluier van vlammen
verglijden zand, smelten kaarsvet
op haar hand, of het brandend was
voor hen die fakkel zijn, 't kapmes
in oer en ondoordringbaar woud
zij die fluisteren, sereen spreken
over de illusie,eigenlijke eenvoud
tot het rebels woord met de banier
wat vrijheid jaagt, verzet en prikt
en muurbloem het onzegbare éne
herkauwt en voorzichtig wegslikt
sluit de ogen tegen 't woord niets
tot ze naast, over haar neervlijen
toedekken als welig groen mos
klimmen staketsels uit ledematen
verlopen met oorsprong van boom
nemen adem en het vuur vrijgeven
de feniks uit de as losmaken
voelen ze meer dan ze bedoelen
de droom van leven in haar leven