De kalender hadden wij thuisgelaten.
De dagen waren anders en gingen trager voorbij.
Wij zijn weggeweest.
We droegen andere kleren.
Onze huiden lonkten naar de zomerzon,
wij ademden frisse moed in.
De lucht, gevuld met andere geluiden,
was zo heerlijk fris.
Wij maakten van elke dag zaterdag,
en keken niet achterom.
We staarden ’s avonds naar de sterren
En groetten ‘s morgens de bloemen in het gras,
en de nevel en de dauw.
De tijd stond even stil.
Maar nu,
nu zijn we weer thuis.