Buiten onszelf en de tijd, zoetblossend ogenblik.
Je waad door het rif van mijn hartstocht. Wit zand,
drijfzand, bosbrand van het begeren. Het inkarnaat
van je gekliefde mond, splitbloem, kraprode wond.
Je balsemt en zoet. Tongen van vuur wellen op,
gensters genot, onstuimige sintels in bedden van as.
Rivieren van honing in de pioen van mijn schoot. Je rist
in mijn bloed, je schuilt in scharlaken, kiest voor Karmijn.