...
Ik strompelde, en van alles
wat ik verloren had
miste ik mijn verstand
nog wel het meest
Ik zag niets meer
geen licht, geen duisternis
en nog nooit
was ik zo eenzaam geweest
Stille, ongrijpbare geluiden
en pijnscheuten flitsten voorbij
door een holle, lege ruimte
welke plots mijn lichaam was
Ik had alles opgegeven
in de hoop op eeuwig leven
en daar lag ik dan, als een open wond
die nooit genas
De spiegels en de sluiers
zij waren verdwenen en nergens meer
kon ik mijn beelden
mijn leugens op vertonen
en nu, opgesloten in mijn eigen
niet-bestaan
heb ik alle hoop laten varen
de hemel ooit nog eens te bewonen
F.
(De verlichting, bezien vanuit het ego)