Het plotse, lichte schijnsel,
ontvlamde in de palm van zijn knoestige,
ietwat trillende hand.
Hij stak de kaarsen aan, één voor één..
Zacht flikkerde het vuur in de lontjes,
schijnbaar vastbesloten om zich aan de
greep van het sidderende kaarsvet te ontworstelen.
Zijn kromme gestalte tekende zich als een vluchtige
schaduw op het eens zo witte behang van zijn muur af.
Langzaam pakte hij zijn krant,
en bracht hem naar de bril,
die zo gevaarlijk op zijn neus wiebelde.
De jaren waren niet mild voor hem geweest..
Zijn vrouw was al lang geleden overleden,
en zijn beide kinderen had hij overleefd.
Al zijn kennissen, vrienden,
de dagen die zich eens zo hoopvol lieten zien,
ze waren weg,
verdwenen in zijn geest.
Even keek hij door zijn ramen,
door het venster van zijn ziel..
Lachende gezichten,
stukjes die tezamen kwamen,
en als ontroering op het denkbeeld
van zijn vroeg geleefde leven viel.
Kerstmis..
Kaarsjes,
hoop dat zich, als een spiegel,
in een gouden kerstbal leest,
Hij schudde even,
slechts voor even,
al die sprookjes weg.
Kerstmis..,
jongens, jongens,
wat een feest..
-