De klok tikte niet meer, waar zijn haar wijzers?
Zoeken, zoeken.
Zijn verkrampte, bruine nicotine vingers, tastten tevergeefs over de wijzerplaat, maar hij vond geen wijzers.
Zelfs al moest hij ze vinden, hij zou niet weten hoe hij het uurwerk moest juist zetten, was het met de zon of er tegenin. Trouwens hoe draaide de zon, was het met of tegen de klok? Waar was de logica? Hij stond voor een dilemma.
De tijd? De toekomst bestond niet, en waar was het verleden? De tijdmachine was stuk.
Vragen, vragen, geen antwoorden. Wie waren die mensen, hij moest ze niet, ze stopten eten tussen zijn opeen geperste lippen. Hij lustte dat voedsel met die onbekende smaken niet.
En dan was er die vrouw, die opdringerige vrouw. Ze kuste hem telkens als ze in zijn kamer kwam. Ze gaf hem een onbekende naam. Ze stelde hem vragen waarop hij zeker het antwoord kende, maar eerst moest hij de wijzers van de wijzerloze klok terug vinden.