Een bron van ergernis…
(terwijl de tijd verstrijkt)
Ik voel me net een toeschouwer
aan de zijlijn van het eeuwige staren,
als hij blijft zwijgen, zal ik dan nog wel luisteren?
In wiens bestaan hoor je vragen te overleven,
want hoe zal ik me later deze tijd herinneren?
Het blijft er één van komen en van gaan.
In de oorsprong van het innerlijke
gaat weinig verloren, daarnet nog werd een kind begraven,
de dood kende niet eens haar naam.
“Misschien duurt het afscheid minder lang als je blijft geloven” zo sprak hij.
Alsof haar sterven het begin zou inluiden,
wordt het brood gebroken in onduidelijke verlangens.
Aan de muur hangt een Messias van steen,
zijn schaduw glijdt over de voelbare kilte.
Wanneer ik de ogen bedek hoor ik moeders huilen,
ze bewenen het lijden terwijl een beker wordt gevuld.
“kom en hef het glas met mij” het zal nu niet lang meer duren
wanneer ik het verdriet van je gezicht kan vegen.
“Ik hou niet zo van priesters” fluistert je zacht tegen me aan
wanneer we achterwaarts de kerk uitlopen.
De paraplu beschermt ons tegen wierrook en verdoken tranen.
Al wat leeft moet sterven, ook wij blijven hier maar even.
De menigte die wij ontwijkend achterlaten,
zullen het pas later beseffen, ze zijn ten dode opgeschreven.
Regenvlagen en andere Bijbelse plagen teisteren de heilige grond,
bleke gezichten die als een herinnering voor later worden gedragen,
haar initialen geschreven in de palm van zijn hand.
Er klinkt vooral veel stilte, vooral veel stilte nu bij dit kleine graf.
Tussen de witte kruisen door kraakt de kist onder het bedelven,
wacht het wisselkind in spanning tot het opnieuw wordt geboren…
esteban 30 juni 2001