Het leeft en huivert, een klagen
zonder zich uit te kunnen spreken leed
een blanco bladzij van jouw kleed
zich lezen laat op deze stille dagen
Een zeilschip vaart voorbij
wij liggen op het warme zand
ons wacht geen verre overkant
slechts eb en vloed en dood tij
Jouw blik beroert een verdriet
grijs als de maan in de nacht
koud als ijs op een bevroren meer
Een bibberen toont zich zacht
Wie kent zich zelve beter niet
na de zoveelste en nog een keer