Uit de manke jager44
Ontgoocheling
Ik was op weg
terug te gaan, maar
het werd me door vanalles
onmogelijk gemaakt.
De kleinste dingen
vielen tegen, het was niet
gemakkelijk te gaan, met een
stok onder je oksel.
Een been dat nog
niet tenvolle was genezen.
Gelukkig was er de hond die
me sterkte in m'n nood.
En die me zijn kop
aanbood, om hem troos-
tend te strelen. Hij ving wat
het leven ons aanbood.
Uitputting nabij, ging
ik voort. gedreven door de
kracht die de geest in me
inlegde. In had gelegd.
Wachtend op de
ochtendstond, na de woe-
ligheid van de verwarde
nachten die me lieten zien.
Boven al mijn
krachten. Half slapend, half
wakend. Maar niet dromend.
Eerder anders ontvangend!
Moe en uitgeput, en
stappend, stappend. Een
droge mond die ik bij regen
even opendeed. Genadig!
Om even uit te blazen!
Maar ik geloof dat wij er
al waren. Ik zag het aan de
bladeren van de bomen.
Aan de stand van de zon
en aan de struiken die nog
op dezelfde plaats stonden,
aan het riviertje.
Maar ik ondervond! Zij waren weg, er was niemand meer. Ontgoocheling, men
kan niet meer!