De Zondeval
In de verte ontwaarde ik geluiden. Zoet gezang die
mijn oren innig streelden. En met de geringe krachten
dat ik nog bezat bewoog ik me er strompelend naartoe.
Stap na stap groeide vertwijfeling die zich gestaag
maar zeker meester maakte over mijn geest.
Voelde ik me net de kapitein die gedreven
werd naar de maagd van Lorelei.
Ik besloot te stoppen, hield halt bij een kolossale boom.
Leunde met mijn brakke lijf tegen zijn stam.
De takken leken onder het gewicht van de appels
te huilen, wolf naar maan.
Liftte ik mijn vingers naar het plukgrage fruit.
Naarmate mijn hand het rode ooft naderde merkte
ik pas hoe hongerig en dorstig ik was. Gretig pakte ik
het goed vast en bracht het naar mijn uitgedroogde mond.
Toen ik hieruit een hap wilde nemen bleken
mijn kaken te klemmen, veranderde het vrucht
zienderogen van sappig naar rot.
Achter mij hoorde ik vals gesis daarna helemaal niets.
Als in een boze droom gilde ik het uit niet wetend
wat mij te wachten staat nu de menselijke behoeften
gierden door mijn uitgemergelde lijf.