Wat ben ik blij.
Dat jij nooit mijn vader bent geweest.
Niets meer dan dezelfde naam.
Geen vader, maar een kwelgeest.
Je nam het mij altijd kwalijk.
Dat ik jouw kind niet was.
Geen vriendelijk woord, geen liefde.
Nooit een kadootje in je tas.
Ik was de bastaard, de loser, de nul.
Hoe ik me daarbij voelde?
Je had geen benul.
Zelfs na je overlijden, vanuit de dood.
Gaf je me vandaag nogmaals een trap in de goot.
Wat ben ik blij, dat jij nooit mijn vader bent geweest.
Maar een laffe, zielige sukkel, een beest.