het westen, stad van de zonsondergang, purperspiegeld verblindend glas, ver-
schuivende schaduw van boomkruinen. En alleen - en alleen - en alleen is
degene die woordeloos onder de linden ligt, gezicht naar de grond.
tegen wie spreek ik? Gekte en glans van de uit was gevormde wereld
wissel elkaar af; de opflikkerende werkelijkheid blijft altijd naakt achter. Ik
wil niet - wil niet - wil niet in wijsheid, in weelde verstarren! Schrikwekkend
verschrompelen.
Voor wie schrijf ik? Wie zal ik mijn enige geschenk geven, voorgevoel,
liefde, klaarheid - o, met wie versmelten?
Op het plein van licht kiert een deur - naar droom of waanzin?