Je keek me aan, wat zag je,
Wat vroeg je je af,
Besefte je ooit wel,
Dat je mij leven gaf.
Intenser, vol kleur,
Met pupillen zo groot,
Vol van extase,
Doch dichtbij de dood.
Vlak voor het breekpunt,
De val strelenszacht,
Zot van verlangen,
Compleet in jouw macht.
’t Heeft nooit bestaan,
Noch ooit gemogen,
Maar was jij ooit mooier,
Dan daar in mijn ogen.