een gekooide kamerplant
ben ik geworden
het leven kabbelt traagzaam
aan me voorbij
als goudvissen
in de kom op de kast
die eindeloze cirkels zwemmen,
sierlijk en onbenullig
zingen ze hun mantra
maar luchtbellen
zeggen niets
de zon schijnt
nooit
in deze troosteloze kamer
waar ik stof vergaar
een verworpeling
opgesloten in rusteloze
onmacht