Er was eens een man,
die droomde van moed, eer en waardigheid.
En toen kwam de dag,
dat hij huis en haard verliet.
Het afscheid van vrienden en familie,
viel hem zwaar.
Edoch de strijd viel hem zwaarder,
vooral de strijd met hemzelf.
Want zou hij een moordmachine worden,
dan kunnen zijn familie en vrienden het wel schudden.
Want wie wil nou getrouwd zijn met een moordmachine,
wie vertrouwt nou een moordmachine?
Voor de vijand is het al erg,
voor zijn thuisfront is het nog erger.
Als zijn hart aan stukken gaat aan het front,
dan zeggen al zijn geliefden ja verdomd.
Wie kan dat nu aan,
wie ziet je dan nog staan?
Ja naar het front gaan is zwaar,
maar thuiskomen soms nog zwaarder.
Met een hart dat aan stukken is,
een stuk voor elke vijand die viel.
Wie wil nog die stukken bijelkaar rapen,
wie durft er nog onbezorgd te slapen?
Naast een veteraan,
Met een botte lach en af en toe een traan.
Als de strijd gestreden is,
en het thuisfront een gevecht wacht.
Dan pas komt de klacht,
maar wat hadden wij dan verwacht?
Als oorlog verheerlijkt wordt,
en de veteraan zich weer op het thuisfront stort.
Wachten ons allen weer moeilijke tijden,
ook al willen wij dan wel graag de vrede belijden.
Wie weet wanneer de oorlog echt ophoudt,
en elk mens elkaar weer vertrouwd?
Misschien wel, als alle mensen bruder zijn,
en we meevoelen met elkaars verdriet en pijn.
Tot dan strijden we met elkaar,
en staan we met geweld klaar...