Tussen lucht en water lopen zij op klompen vol van venijn zwoegend met kromgetrokken vingers boetende voor hun bestaan vishaken en borrelende vaten het bruine zeil bolt de wind geselt hun lijven brengt hun naar waar zij van moeten bestaan het eiland omringt door het water is waar zij leven in huizen druipend van teer tussen tuintjes met wapperende lakens schaduwen van weleer.