34.
Zonovergoten
De waan van
het ik. Ik,
mijn God,
ik.
Armzalig gedoemd
tot lijden.
Want dromen,
als ze al
uitkomen,
worden wakker
gemaakt. De
realiteit is
altijd anders
en wie dacht
te zijn wie
hij droomde
te zijn,
lijdt aan de
werkelijkheid.
Het zonovergoten
strand, maar
het bleek te
regenen die dag.
35.
Steunpilaar
God, de
steunpilaar, die
ons
onze nietigheid
doet beseffen
en ons groot
maakt. Hij
verheft ons
tot zijn zoon.
Tot het hoogste
wezen, het
kan, als wij
beseffen hoe
niets wij zijn.
Wat staat
daar tegenover?
Een grote kerk,
de langste brug,
het uurrecord
gebroken.
De langste tuinen.
Precies. Niet
door Godszonen
gemaakt!
36.
Onnozelheid
Maar door
de ikkers, hun
ik ten top
gedreven.
Verworven door
gebeden te
lezen. Hun
onnozelheid
wordt vergeven,
want ze zijn
op weg, ze
hebben nog veel
àf te leren.
Maar, zij beseffen
niet, zij denken
dat daar
grootheid zit.
Hun kleinheid
uit zich
door de angst
voor het
lijden.
Alles moet
eraan geloven,
zelfs zuivere
lucht. De aarde
wordt omwoeld,
af-ge-dekt met
asfalt. Het
grondwater wordt
naarboven gezogen.
dan pas,
begint het lijden.
Kan men
dat vermijden?