voor mij zag ik een schare Serafijnen verschijnen
elk getooid met oogverblindende gloed
en zoals een kind dat voor het eerst zonlicht ziet
wendde ik overweldigd, mijn blik
terwijl ik langzaamaan begon te wennen
aan de alom heersende schittering
merkte ik pas dat het meisje dat mij zonet
vergezelde in het niet verdwenen was
bedacht doch enigszins vastberaden
richtte ik mijn aandacht op het middenpunt van het rijk
waar een vrouwelijke gedaante, beschut
onder de bladeren van een hoge dadelpalm
uit een boek leek te lezen
bij de behoefte toenadering te zoeken
woei er een wind dat mij naar haar droeg
naarmate ik dichterbij kwam
herkende ik de trekken van haar gezicht, Aisha!
Oh gij die gelooft,
maak van dadel geen wijn
toverpijlen zijn niet anders
dan gruwelen van satans
makelarij