Er was eens een klein kalfje
Dat speelde in de wei.
Het kalfje riep steeds “Tok, Tok”.
“Ik ben een kip.” zei zij.
Ma koe sprak toen bezorgd:
“Mijn kind kletst uit haar nek.
Ze moet snel naar de dokter.
Mijn kindje lijkt wel gek.”
De kinderkoeiendokter
Die heeft vertand van vee.
Van koetjes en van kalfjes
Spreekt hij zijn woordje mee.
Hij vat haar bij de horens,
Een spatel in haar mond.
“Mevrouw, ik kan niets vinden.
Uw kindje is gezond.”
Het kalfje werd een puber
Maar bleef gezellig vrij.
Voor haar geen kalverliefde
Omdat zij “Tok, Tok” zei.
De wijde wereld lonkte.
Zij ging haar eigen weg.
“Het kan mij toch niets schelen
Dat ik steeds ‘Tok, Tok’ zeg.”
Zij leerde wijze lessen.
Het kleine kalf werd groot.
Zij wist van hazen vangen
En koeien uit de sloot.
Ook ging zij liedjes zingen.
“Tok, Tok” was daar ook bij.
De koeien kwamen kijken,
Ze stonden in de rij.
Een hele zaal vol koeien.
Een waarheid als een koe:
Wanneer een koe iets mooi vindt
Dan zegt een koe toch: ”Boe”.