September, blauwe zondagmorgen.
Een wijde wereld wentelt zich in het grauwe grijs.
Net nog geen winter, maar toch al geborgen;
maakt de wereld zich op zijn winterse reis.
Over de velden dwarrelen de bladeren.
maken de rivieren zich op voor het kruiend ijs.
Het groen is reeds gevallen in grote getallen.
Onder de bomen tovert zich een waar kleurenparadijs.
Boven de velden krijsen de kraaien.
Hun opmaat voor de winterse slaap.
Het leven is reeds bevallen van een verlangen
in te slapen na een tevreden gegaap.
Boven de aarde het vergankelijk leven.
Het vergaat en verzinkt voor heel even.
Tot het zich weer opricht uit de grond;
en de wereld met zijn kleuren strooit in het rond.
De schimmels van de blauwe zondagmorgen
kleuren september reeds in zijn winterjas geborgen.
Net nog geen winter, net iets te grijs,
wentelt de wereld zich op weg voor zijn winterse reis.