De dagen duizelen door elkaar
ik ben ze alle duizend kwijtgeraakt
stuk voor stuk kerft het gaten in geluk,
het huilt kuilen in het brein van mijn zijn.
Het brandt, resten leugens smeulen
ze smoren na, verstopt in het verstand
ik ben gestrand en geheel gestript
alsof er geen flard huid meer over is.
Dus huis ik in de fundering van dit bestaan
raap overgebleven stenen bij elkaar
het is gering, maar één ding is zeker
wat nu nog staat, kan nooit meer breken.