Voor ’t Heilig avondmaal nam hij gekregen brood,
dronk water zittend uit een smalle sloot,
herdacht zijn Meester met oprecht gemoed,
van het gebroken lichaam en vergoten bloed.
Bad tot zijn Meester en hij sprak Hem vaak,
wandelde met God in de natuur.
Twee handen op één buik, is pure beeldspraak,
zijn leven kende echter rust nog duur.
Van jongst af aan door Gods geest geleid,
te leven als een ander; dat had hij vergooit.
Het zwerversbestaan gaf hem een grote vrijheid
altijd alleen maar eenzaam was hij nooit.
Een zwerver door God uitverkoren,
de liefde Gods kent geen verschil .
Zijn hart had Hij aan hem verloren,
een zwerver Gods die leefde naar Zijn wil.
Zijn leven was een mooi gedicht,
tot Hij de zwerver tot zich riep.
Lag in het gras, een lach op zijn gezicht,
en even dacht een ieder dat hij sliep.