Uit De manke jager 83
De bezieling
Er zouden beloften
moeten komen, de kin-
deren groeiden traag. Het
langere zogen.
Steeds duidelijker
werd het voor de wijze
jager, dat man en vrouw
één waren geweest.
Hun beelden in één
beeld vervat, het beeld
van de mens, de vol-
ledige mens.
De geestheid van
de mens, die door de
mildheid van het leven
een ziel kreeg.
Waardoor hij een
lichamelijkheid kon aannemen,
en genieten van zijn twee-
slachtigheid. Man en
vrouw tegelijk. Maar
de dieren waren met twee,
telkens met twee. De
eenzaamheid. Het
leven greep in, en
zij waren ook met twee,
de dieren gelijk. Het medelij
bracht mildheid.
Het lichamelijk leven
zou op die, deze manier, on-
sterfelijk worden. Naast de
geest en de ziel.
Nu ook het lichaam.
Want steeds zichzelf ver-
nieuwend tot in de eeuwigheid.
Bezield door de ziel.
Dat de dode ma-
terie levend maakt. Dat
de geest kan ontvangen
en doorgeven.
Want, de oorspronkelijke éénheid bleef, wij
zouden er steeds aan herinnerd worden.