Maart is een briesend paard,
dat briest in de wei;
en snuivend de lente ruikt,
de aankomst van een nieuw jaargetij.
Maart zijn de buien,
die ons nog verbazen;
die met een onbestemde kracht
van een winterse na tijding
over de daken razen.
Maart is de veel te dikke trui,
die ons doet afvragen;
en ons veelvuldig doet klagen
over het waarom we hem nog dragen.
Maart is de ontluikende bloemenpracht,
die na de kou van de winternacht,
zacht ontwaakt uit zijn bloembed;
en met zijn frisse kleuren naar de
wereld lacht.
Maart is de roerende staart,
die het ongerief dat in de winter
werd vergaard; als een vlieg verjaagd,
die zich hinderlijk ophoudt bij de staart
van het briesende paard.
Maart is de maand van de Maartse buien;
de roerende staarten; de veel te dikke
truien; het verlangen naar nieuwe levenskracht,
dat zich ontwikkelt in de lentepracht;
een dartelende vrijheid in de wei;
de aankomst van een nieuw jaargetij.