Jij, die ik liefheb op deze ochtend
die je beeld bracht met geluiden
van de straat, ga naar het venster,
trek de blinden op, kijk naar
de hemel alsof die een spiegel
was en zeg mij daarna
wat je ziet. De wolken die over
je ogen drijven? Een blauw welks
schaduw de contouren tekent van
je oogleden? De roze vlek van de zonsopgang
die de horizon gestolen heeft van
je gelaat? Maar blijf niet staan. Een spiegel
kan men niet te lang bezien; de
kleuren van de ochtendhemel wisselen
met de veranderingen in de ziel. Misschien
ontrooft de hemel je lippen een lach: en
brengt hij mij die opdat ik hem plaats
in dit gedicht waar ik je zie, een ogenblik,
zolang de ochtendstond niet eindigt.