Blauw,
De lippen die mij kusten
Prevelden mijn naam
Blauwer dan blauw.
Verkrampt en hulpeloos
Een lijk aan de wilgen
Nee terug komen
Zit er niet in
En ik zit in het niets
Wachtend en verlangend
Naar weer een koude
Dodemanskus
Nog één maal schittert
De reflectie van de zonde
Weer, in zijn ogen
Vergeven van onschuld
Éénmaal weer
Bereiken mij
De woorden
Van weleer
Niets gedaan
En niets geweest
Nu hangend
in de takken van de wilg
en ik kus,
vooralsnog,
zijn wang
in zijn graf.