Ik ben uitgegaan Heer, buiten gingen de mensen.
Zij gingen,
zij kwamen,
zij holden.
De fietsen hadden haast,
de auto's hadden haast,
de vrachtwagens hadden haast,
de straat had haast,
de stad had haast,
de hele wereld had haast.
Zij holden om geen tijd te verliezen,
zij joegen achter de tijd aan,
om de tijd in te halen,
om tijd te winnen.
Tot ziens, meneer neem me niet kwalijk, maar ik heb geen tijd.
Ik kom nog wel een terug, ik kan niet wachten, ik heb geen tijd.
Ik eindig deze brief, want ik heb geen tijd.
Ik zou u graag geholpen hebben, maar ik heb geen tijd.
Ik kan het niet aannemen, want ik heb geen tijd.
U begrijpt het, Heer, zij hebben geen tijd.
Het kind speelt, het heeft nu geen tijd...later...
De scholier moet zijn huiswerk maken, hij heeft nu geen tijd...later...
De gymnast hefet zijn lessen en zoveel werk, hij heeft geen tijd...later...
De jongeling doet aan sport, hij heeft nu geen tijd...later...
De pasgetrouwde man heeft zijn huis dat ingericht moet worden, hij heeft geen tijd...later...
De huisvader heeft zijn kinderen, hij heeft geen tijd...later...
De grootouders hebben hun kleinkinderen, zij hebben geen tijd...later...
Zij zijn ziek, zij moeten verpleegd worden, zij hebben geen tijd...later...
Zij zijn sterven, zij hebben...
Te laat! zij hebben geen tijd meer.
Zo, Heer, rennen de mensen achter de tijd aan.
Zij trekken hollend over de aarde,
gehaast, elkaar verdringend, overladen, verdwaasd, overwerkt en zij komen er nooit, zij hebben tijdgebrek,
niettegenstaande al hun inspanningen hebben zij tijdgebrek,
hun tijdgebrek is zelfs zeer groot.
Heer, U moet U in Uw berekening vergist hebben.
Er is ergens een vergissing over de hele linie;
de uren zijn te kort,
de dagen zijn te kort,
de levens zijn te kort.
U, Heer, Die buiten de tijd staat, U glimlacht wanneer U ons met de tijd ziet worstelen.
U weet wat U doet.
U vergist Zich niet wanneer U de tijd onder de mensen uitdeelt.
U geeft aan ieder de tijd om te doen wat U wilt dat hij doen zal.
Heer, ik heb de tijd,
ik heb alle tijd aan mij zelf,
al de tijd die U mij geeft,
de jaren van mijn leven,
de dagen van mijn jaren,
de uren van mijn dagen,
alle zijn ze van mij.
Het is mijn plicht ze rustig en kalm te vullen.
Maar ze dan ook helemaal, tot aan de rand toe, te vullen, opdat U van hun smakeloos water een edel wijn make, zoals U indertijd deed op de bruiloft van Kana voor de feestvierende mensen.
Ik vraag U deze avond niet, Heer, de tijd om eerst nog dit en dan nog dat te doen, ik vraag U de genade om in de tijd die U mij geeft, bewust te doen wat U wilt dat ik doen zal.