Het beest in de kelder, is het beest van vuil verlangen
Onder vloeren van onze liefde kwam bezit te liggen
Bezit om de schoonheid, bezitten van de tijd
Het verlangen maakt vuil waar schoonheid is geweest
In de kelder ligt het beest.
Achter iedere deur hoor ik haar,
zij wacht niet en mijn wachten is een vloek
Het doek wordt opengetrokken en kind is bijna lijk,
schreeuwend teken van een nieuwe geboorte uit pijn
Waar zij is daar wil ik zijn,
maar waar zij is moet ik niet verblijven
Waar zij is glinsteren mijn ogen,
maar waar zij is neem ik haar voor bezit
Het beest glimlacht in het donker.
"Slechts", denkt het beest, "alleen"
maar de slechtheid wordt uit jaloezie gewonnen
Ongeronnen bloed dwingt de slapeloze voort,
als hij man is, zal hij geen bloed verlangen
als hij man is, zal hij haar niet bezitten
als hij man is, zal hij haar niet eisen
als hij man is, zal hij haar niet...
als hij man is, zal hij haar niet...
als hij man is, geen beest,
dan zal hij niet,
niet haar,
niemand