Bange blanke man.
Een Indiër, een Thai, een Pakistaan, van die streek komt hij vast vandaan.
Op de parking naast de kerk zit hij wezenloos te voor zich uit te staren.
Ik loop naar hem, hij kijkt mij aan, zijn donkere ogen boren tot in het diepste van mijn ziel, zijn wenend hart is bij mij in gevaren.
Ik merk dat fiere in zijn blik, ik durf hem haast geen cent te geven.
Maar dan slaat hij zijn ogen neer, ik zie de trotse man niet meer, zijn hand schudt met het bekertje voor geld om te overleven.
De wereld heeft hem uitgespuwd men heeft een mens gebroken, verbannen uit zijn vaderland ver weg ondergedoken.
Ik voel het bedelen ligt hem niet, ik schrik, hij grijpt mijn hand; hij schud ze eeuwig lang.
Alsof ze vuil wordt trek ik terug… Wat is die stoere blanke man toch bang.
Rovago