De vale zon in witte nevels versluierd
stervende bomen, beweegloos in slapende wind
hun bladertooi verzamelt op bruinig tapijt
tot bodembedekkers in een herfstige tint.
Het gesmoord gekras van een krassende kraai
de wanhopige roep van het nog jagend wild
de geeuwende stilte in harmonieuze rust
die de natuur tot hulpeloos strijdveld verstilt.
Het vlakke water van de heidevennen
rimpelloos, afgestorven sier van heesters draagt
het doodse leven van de waterdiertjes
dat smekend om hoognodige eenzaamheid vraagt.
Straks zal verbitterd de winter komen
de prooi van roofwild wordt schaarser en banger
vogels zijn weg, en bladeren blijven vallen
de nachten versomberen en worden steeds langer