Wolf
Tweemaal gevouwen en zacht
gladgestreken, schrijf ik woorden
naar je toe; een blauwe kogel
rolt over wit vel.
Tot de avond reikt de dag
en verder nog, tot het hart
van de nacht, waar ik leef
tussen verboden dromen
in een tuin vol ochtendluister.
Over duizend dagen rekt zich
die seconde, een flits in
het verleden, dat ik verloren
door de tunnel zweefde
naar het licht
dat toen je ogen streelde.
Tweemaal gevouwen en zacht
gladgestreken, schrijf ik woorden
naar je toe, terwijl ik uitgehongerd
met een glimlach op je wacht.