?Aan wie te denken,nu,tenzij aan jou? Jij,die van
onzekerheden mij hebt leeggemaakt, en die de ochtend
van mijn nacht gebracht hebt. Het is waar, ik had je
kunnen zeggen: 'Hoeveel makkelijker is het de dingen
onveranderlijk te laten,steeds te zijn wat wij al waren,slechts
binnen onszelve te veranderen?' Maar jij hebt mij geleerd
met jou twee-een te zijn, met jou te zijn dat wat ik ben,
totdat wij enkel één zijn in de liefde die ons vereent,
tegen de eenzaamheid die ons verdeelt. Maar dat is liefde:
je te zien zelfs als ik je niet zie, je stem te horen die
de bronnen van alle rivieren opent, zelfs die
welke amper stroomde toen wij haar doorwaadden
en tegen de oever opklommen waarop ik de zin begreep
van ons tegen de tijd in gaan, om zo de tijd te winnen
die ons de tijd ontsteelt. Oh, hoe houd ik ervan, mijn liefste,
eerder dan jij aan te komen om je te zien komen: met
die verrassing van je haren, en met je gezicht van helder
water dat ik drink, met deze dorst die niet te lessen is. Jij:
lichtende lente van al mijn verwachtingen,
de meest zekere zekerheid dat ik je liefheb, zoals ook jij mij
Liefhebt, tot aan de het einde van de wereld die jij misgegrepen hebt.