Het woud
Ik herinner mij nog vaag
de schoonheid van het woud.
Het dwarrelend blad op de zwoele herfstavond.
De verfrissing na een zomerse storm,
rustgevende witte winterstilte
en de ontluikende lentepracht.
Elke dag een meesterwerk uit Gods hand.
Doch, de schittering gaat teloor,
Statige bomen, eens trots en krachtig
Nu oud en bedroefd
Teloorgang van het woud,
Een voor een geveld
De dieren, levende lijken
Onontkoombaar verbonden met het bos,
Dat langzaam wegkwijnt
Groene velden schitterend in het zonlicht
Overgoten met nimfentranen
Tranen voor ontzielde bomen,
Tranen voor de bloemen,
hemelse kleurenpracht,
vertrapt door onverschillige voeten
vervangen door ijzeren gewassen.
Zal de mens ooit beseffen,
Wat zij verliezen
Onze grootste rijkdom, ons erfgoed,
Verbannen naar vage herinneringen
Verdwijnend in flarden mist
Hopelijk komen ze tot inziens,
Voor het te laat is
En zelfs de herinneringen sterven.