Ooit lag ik in jou armen,
jij deed me opwarmen.
Ooit kroop ik over de grond,
totdat ik op mijn eigen beentjes stond.
Ooit liep ik aan jou hand,
en wisselde een tand.
Ooit leerde jij mij fietsen op de paden,
en leerde mij van mijn eigen daden.
Ooit leerde jij mij dat je niet mag stelen,
en leerde mij iets van samen spelen samen delen.
Geven en nemen was ook heel erg belangrijk om te weten,
een naar de wc gaan voor dat je weg ging mocht je ook niet vergeten.
Nu is dat allemaal voorbij,
en sta ik nu aan jou zij.
Ik zit nu in de pubertijd,
en word al een echte meid.
Jij hebt mij groot gebracht,
en jij gaf mij kracht.
We hebben ook een moeilijke tijd meegemaakt,
dat heeft ons allebij erg geraakt.
Wij hadden toen weinig contact gehad,
en er onstond een gat.
Het maakte mij klein,
en er ontstond pijn.
Een onbeschrijflijke pijn,
ik kon niet bij je zijn.
Met mijn moeilijkheden,
en je verwacht het misschien niet maar ik heb gebeden.
Gebeden voor een lichtpuntje in de donkernis,
die gezelligheid in mezelf die ik zo had gemist.
In die tijd hield ik niet van mezelf en van het leven,
het deed jou en mij beven.
Ik wou niet meer verder leven,
en wou alles opgeven.
Totdat er een belletje rinkelde in mij,
en dat stemmetje zei:
er zijn mensen die om je geven,
en niet zonder je kunnen leven.
Ik heb je veel pijn aangedaan,
en heb je in de kou laten staan.
Het vergeven zou ik mezelf nooit kunnen doen,
wat ik wel kan doen is jou iets geven: een hele dikke zoen.
Weet dat ik veel van je hou,
en ik kan echt niet zonder jou.
En ik wil je nooit meer kwijt,
want ik ben en blijf jou kleine meid.