Ze was zo mooi,
elegant,
op en top vrouw,
even zag ik mezelf.
En toen ik echt naar haar keek,
verdween de schoonheid,
het was een facade,
zij was niet echt,
niet in het minste,
er straalde geen kracht,
geen mysterie,
uit haar zijn.
Toen werd ik droef,
en wou ik haar tranen,
opvangen,
en ze wegdragen,
naar het tranendal,
maar het waren niet haar tranen.
Ze voelde haar hart niet,
ze voelde haar leegte niet,
het was zo droef,
het was mijn droefheid,
om het mooie dat ik wou zien,
maar er nooit was geweest.
Ik besefte toen,
dat ik mooier was,
dan ik had gedacht,
en echt.
Deze wereld,
niet pleitte voor wat echt was.
Er was geen plaats,
voor mij,
mijn wezen.
Mensen schrikken,
voor wat echt is,
omdat,
het hun weet aan te trekken,
als een magneet.
Om daarna,
hun zwakte,
te verhullen,
voor wat voelde,
ademde,
met een hart.
Een gevoel als geen ander,
geeft,
en weerspiegeld,
en weerkaatste tegen,
al wat blinkt,
en al wat niet is,
laat verbleken in het zonlicht.
Als een schim,
die niet bestaat,
omdat het een waas is,
van een bedachte,
realiteit.
Maar liever hield men van leugens,
van een realiteit die bedacht was,
bedacht door de mens.
De mens die zijn eigen bestaan,
opvulde met leugens,
van pracht,
en praal,
macht en aanzien.
Mijn tranen droogden,
met de ochtendzon,
en mijn leven begon weer,
in de ochtendzon.