‘M’n alles, nóg niet verloren’
De witte winter, de witte vrijheid,
Is als een vreemde eend in de bijt.
Niet voor enkelen,
maar wel voor iedereen.
Het lelijke eendje wordt verstoten
Maar ‘allen voor één’
Hoort er hier niet bij,
of toch misschien.
Als het toch zo is,
Is de speelsheid van een fontein
verloren in de tijd,
voor meer dan een eeuwigheid.
Vergeten, niet door iedereen,
Maar wel door allen
Maar dan toch zeker niet
door onze redders.
Als we daar zo zeker van zijn,
Waarom willen ze dan naar huis
En hopen ze op het gewoon verdwijnen van de pijn?
Want zij kunnen ook niet meer ontsnappen.
Och, M’n alles,
Je kan niet teruggaan in de tijd,
Want ik weet, deze pijn moesten we lijden,
Maar hou ons tegen, voor ook jij verdwijnt.