rozen geuren een bloeperk vol leugens
en haar haren bespelen het licht
ze tekenen een valse zon
boven een rood struikgewas
waarin geslepen tanden likkebaarden
haar huid is maar wat zacht vel
om een rots van een pit gespannen
de kroon lijkt op haar hoofd
de 'rijkdom' bloot te krijsen
en vele mannenharten zijn
tussen haar hete dijen verschroeid
haar ogen zijn dwaalpaden
waarin ook ik reeds verdronk