De dag was als een maan
door zon beschenen maar
grijs en koud,
het gelaat pokdalig
als verweerde steen.
Ik tartte nurks de uren
en was geen tel blij.
Toen kwam jij
zomaar op aarde
langs
en vroeg naar mij.
Ach
ik had niets te vertellen,
niets anders te zeggen
dan dat jij langs kwam
voor mij,
voor mij alleen.
Nu wil ik met je mee.
Nu verlaat ik je niet.
Nu volg ik je.
In ons tweezicht
zullen we nieuw
levenslicht stralen.
Auteur: Anton van Amerongen | ||
Gecontroleerd door: christina | ||
Gepubliceerd op: 14 maart 2004 | ||
Thema's: |