goden verschroeid verzonken
in hun voeten bevriezend slijk,
zo ontdooien mijn vuurgevatte handen,
zijn wij vrij van wespennesten
en stempels in de bovenste huidlaag,
oneindig boten tegelijk
zwem ik weg in een opengeplooide glimlach,
zwemmen wij;
torens gevangen in hongerige vulkanen,
uit het vlees gesneden de versteende tekens,
losgelaten veulens in hun schuimend vruchtwater
horen wij diep in onze vlakten
hun draven over wolkzand, vertrappen van verdord oneetbaar gras,
alsook aan schilderijen van Rubens
en voor onze dochters bewaarde redevoeringen
verwarmen zich de vlammen,
steeds driftiger om de heroverde zee, het land
- en verlaten wij de volbeschreven kelders.
boven de ondergrondse muren, en walmende handvesten
op stukgevreten papirusrollen,
wprden wij honderdmaal vader van.
Auteur: rosseel eric | ||
Gecontroleerd door: 260580 | ||
Gepubliceerd op: 15 mei 2004 | ||
Thema's: |