De vrolijke wandelaar
Hij fluit een onbekend deuntje in de lucht
de compositie is een eigen vrucht
op de maat wandelt hij door `t landschap
zo marcheerdt hij stap na stap.
Wat een mooie dag
de vrolijke wandelaar beziet `t met een lach
zuigt zijn longen vol voor `n nieuw melodietje
weer zo`n eigen symfonietje.
Alles om hem heen fleurt op
daar hij zich zo vrolijk ontpopt,
dan beweegt op het ritme van de wind
al het groen dat zich om hem heen bevindt.
Het briesje blaast gelijk mistrals
alles beweegt als ware het een wals
zelfs de stapelwolken doen mee
de vogels duikelen en fluiten tevree.
De insecten zoemen om hem heen
de vrolijke wandelaar hij waant zich niet alleen
het smalle paadje geleid zijn gang
`t loopt door het landschap als een slang.
Nog een wandelaar komt van ver
maar naderbij is `t een wandelaarster
"Wat leuk nog een wandelaarster buiten"
"Goede morgen ik hoorde u fluiten".
"Ja zo`n mooie dag daar word ik vrolijk van
en fluit dan zo hard als dat ik kan".
De vrolijke wandelaar ziet mooie bloemen
waarboven insecten zoemen.
Hij plukt er een paar
en schenkt schenkt ze aan haar
"Pluk de dag met bloemen
om hem zo te roemen".
"Wat een verrassing, ik heb geluk
mijn dag die kan nu niet meer stuk,
nu nog een prettige wandeling
op deze dag die ik bezing".
Dan hoort zij, als ze zich wat verder bevindt
de onbekende melodie gedragen door de wind
de vrolijke wandelaarster kijkt nog één maal om
zwaait dan voor`t laatst want `t pad loopt krom.
Pijn van blaren en een eksteroog
die zitten haar nu niet meer zo hoog
koesterend `t bloemetje tegen haar borst
een bloemetje waarnaar zij al zolang dorst.
Voorzichtig de lippen tuitend
begint zij een vreemd melodietje fluitend
schuchter met steeds meer enthousiasme
als ware het een heus orgasme.
Ook zij fluit haar eigen improvisatie
vrolijk en vrij als een tractatie
als een tractatie aan de natuur
fluit zij haar melodie vol vuur.
Plotseling ziet zij op een rietje
een vogeltje `t fluit haar melodietje
De vrolijke wandelaarster staat stil
`t fluiten van `t vogeltje klinkt heel schril.
Tjilpend gaan zijn tonen,
omhoog waar de andere vogels wonen
de vrolijke wandelaarster denkt dit is geluk
en plukt een bloemetje met een ruk.
Nu heeft zij voor elke volgende wandelaar
reeds een bloemetje klaar
zo geeft zij het stokje van vrolijkheid door
en fluit straks een ieder en alles in koor.
Zij loopt vrolijk verder
heel in de verte loopt een herder
rond haar staan bloemen te kust en te keur
verspreidend een heerlijke geur.
Zij ziet papavers, koren- paarde- en boterbloemen
ja te veel om alle te benoemen
zij kijkt dan om zich heen
een een rust daalt over haar heen.
Dan gaat zij tussen de bloemen zitten
om met de natuur te flirten
maar zij plukt geen papavertjes
ze is geinteresseerd in klavertjes.
Doch klavertjes van vier
daarvan zijn er niet vele hier
maar dan vind zij er één
verder ziet zij er geen.
Gelukbrengertjes zijn er niet in grote getale
maar dan begint zij toch te strale
het lukt haar er nog drie te vinden
om te schenken aan haar beste vrinden.
Zij heeft het nu dan wel gehad
staat op en strijkt haar rokje glad
vrolijk vervolgt zij haar gang
genietend van het vogelgezang.
Dan opeens kan zij `t stokje van vrolijkheid
doorgeven aan een kleine meid
een meisje van een jaar of acht
dat danst en vriendelijk naar haar lacht.
Zij danst als een elfje in het rond
en zweeft als het ware boven de grond
dan stopt zij heel gewis
en vraagt wie zij dan wel is.
"Ik ben een vrolijke wandelaarster
en ik kom van Oh zo ver
ik wil ook jou nu vrolijk maken
zodat je het dansen nooit zult staken."
"Maar ik ben al vrolijk zegt het meisje,
ik dans en zing bij een vrolijk wijsje".
"Dat weet ik maar ik wil je wat geven
wat geluk brengt in je leven."
De vrolijke wandelaarster geeft haar dan
een klavertje vier dat geluk brengen kan
tevreden vervolgt zij haar weg langs hoge linden
zich afvragend wat het meisje er van zou vinden.
DdJ