In een stationnetje
In een klein stationnetje,
’s Morgens in de vroegte,
stond er al een loco-motiefje,
Te piepen en te puffen op den duur.
Ik keek verstomd,
Naar dat reusachtige ding,
En dacht niet dat dat nog bestond,
Het kwam in gang en ging.
Ik kocht een ticketje,
En zocht het perron,
Met men zwaar malletje,
Zat ik te wachten in de zon.
Daar kwam mijn trein,
En stopte, met een frijn,
Ik stapte in, en klopte op de deur,
Daar kwam de conducteur, hij gaf een sein,
Dat de trein ging vertrekken,
‘k Zette men malletje op de rekken.
Daar ging ik dan,
Met men hoofd tegen het raam,
Zat ik te kijken,
Naar die vrouw en die man,
Die ijsjes zaten te eten in die kraam,
Het leken wel rijken.
Ik hoopte dat het vlugger ging,
Zodat ik weer thuis kan zijn,
Naar die man die gaf mij een ring,
Zodat ik verder kan zonder pijn.